Van Grondelle Genealogie |
Een lijfrentebrief van 30 guldens 's jaers ten lijve van Maria Wijtings
1
Willem-Jan van Grondelle en Els Vermij Inleiding
Bij ons onderzoek in het Stadsarchief van Rotterdam naar de handel en wandel van Johannes van Grondelle, Mr. Paruijkmaker
en koopman in Rotterdam in de achttiende eeuw, stuitten wij op het fenomeen lijfrentebrief. In het Oud-Notarieel Archief
troffen wij circa 400 akten aan waar de naam van deze Johannes van Grondelle in voorkomt.2 En een van die akten gaat
over een lijfrentebrief. Op 14 augustus 1733 koopt Johannes van Grondelle van een kleindochter en erfgename van Willem
Paets voor 300 gulden een lijfrentebrief van 30 guldens per jaar.3 Deze lijfrentebrief is ingegaan in 1709; hij werd
afgesloten op het leven van Maria Wijtings, destijds 14 jaar oud en - in 1733 - de echtgenote van Johannes. Dit wekte
onze nieuwsgierigheid. Was hier een familierelatie met Paets ? Hoe zat dit precies? Het was reden om ons te verdiepen
in het fenomeen lijfrentebrief. Wellicht hebben andere genealogen iets aan onze bevindingen, vandaar
dit korte artikeltje.
Sinds de middeleeuwen gaven steden - en later ook andere overheden - lijfrentebrieven uit om snel kapitaal
te kunnen verkrijgen.4 Dat hadden ze vaak nodig om de hoge kosten van oorlogsvoering te kunnen dekken. Een
lijfrentebrief was een document waarvoor de koper een eenmalige koopsom betaalde, waarna hij jaarlijks een
uitkering kreeg zolang degene op wiens leven de lijfrente was afgesloten (het lijf), leefde. Het bijzondere
daarbij was dat de koper de lijfrente kon afsluiten op het leven van een willekeurig persoon. Bovendien was
de hoogte van de jaarlijkse uitkering niet afhankelijk van de leeftijd van het lijf. In de praktijk sloot
men een lijfrentebrief vaak af op het leven van een gezond kind dat alle kinderziekten had overleefd.
Daarmee probeerde de koper zich te verzekeren van een lange periode van uitkeringen, veelal tot na zijn
eigen dood. De lijfrente-uitkeringen stopten bij het overlijden van het lijf. De koopsom werd dan niet
afgelost. Hij verviel gewoon, dit in tegenstelling tot een zogenaamde losrente, een lening die bij overlijden
wel werd afgelost. Omdat de koopsom bij overlijden niet werd afgelost, was de jaarlijkse uitkering hoger dan
bij een losrente.
Al deze kenmerken zien we terug bij de lijfrentebrief die onze Johannes in 1733 kocht. We zien dat ene Willem
Paets in 1709 een lijfrentebrief heeft aangeschaft, uitgegeven door de Generaliteit der Verenigde Nederlanden,
op het lijf van Maria Wijtings, die op dat moment veertien jaar is. Maria Wijtings was een buurmeisje van Willem
Paets. Ze woonde met haar ouders en de rest van het gezin aan de Botersloot in Rotterdam, naast Willem Paets.
Willem Paets overlijdt in 1715, dus al binnen zes jaar na aanschaf van de lijfrentebrief. Zijn erfgenamen
erven deze lijfrentebrief. Vervolgens komt de lijfrentebrief via opnieuw een erfenis op 7 augustus 1733 in
bezit van de kleinkinderen Anna, Willem Paulus en Barbara Maeshoek. En die willen hem wel verkopen. Intussen
is Maria Wijtings in 1721 getrouwd met Johannes van Grondelle, die de lijfrentebrief in 1733 blijkbaar graag
van de erfgenamen koopt. En de overheid - in casu de Generaliteit - blijft betalen. Voortaan krijgen Johannes
van Grondelle en Maria Wijtings de jaarlijkse uitkering, tot het overlijden van Maria Wijtings in 1783 op
88-jarige leeftijd. Uiteindelijk leverde deze lijfrentebrief 74 jaar lang een uitkering van 30 gulden per jaar
op oftewel 2.220 gulden voor een aankoopsom van 300 gulden.5 In dit specifieke geval pakte het dus slecht uit
voor de overheid.
En daarmee raken we nog een ander interessant aspect van lijfrentebrieven. Het feit dat men bij het
vaststellen van de hoogte van de uitkering in die tijd nog geen rekening hield met statistische gegevens,
zoals sterftetabellen, leidde in de praktijk tot een relatief hoge uitkering in verhouding tot de koopsom.6
Dat was zeer nadelig voor de overheid. Natuurlijk lag de gemiddelde leeftijd in die tijd een stuk lager
dan de 88 jaar van Maria Wijtings. Maar toch kwamen overheden regelmatig in grote financiële problemen
door de aangegane verplichtingen. Vandaar dat wetenschappers al in de zeventiende eeuw gingen rekenen
aan een betere relatie tussen koopsom en jaarlijkse uitkering. Reeds in 1671 pleitte Johan de Witt, éé
van de bekende gebroeders De Witt, voor een herziening van het systeem. We kunnen hem daarom als een van
de grondleggers van de actuariële wetenschap beschouwen. In de praktijk ging men echter nog enkele eeuwen
door met het oude systeem waarbij geen rekening werd gehouden met leeftijd etc. Pas in de negentiende eeuw
ontstonden verzekeringsmaatschappijen die zich op gedegen statistische gegevens baseerden. En daarmee verdwenen
deze lijfrentebrieven van het toneel.
Tenslotte weer even terug naar de lijfrentebrief van Maria Wijtings. Hoe wist men bij de Generaliteit dat de
jaarlijkse uitkering kon worden gestopt wegens overlijden van het lijf ? Dat werd - in dit geval - keurig
gerapporteerd door de erfgenamen. In de financiële verantwoording over de afhandeling van de boedel van Maria
Wijtings lezen we dat de executeurs-testamentair bij het kantoor van de Generaliteit dertien guldens en tien
stuivers hebben ontvangen voor de resterende rente en een premie van één gulden en tien stuivers voor het
inleveren van de lijfrentebrief.7 Blijkbaar moest men in die tijd de uitkering zelf komen (of laten) halen.
|